Maak kennis met… Hendrik Rood

In deze ‘Maak kennis met’ rubriek stelt Hans Tijl (directeur Ruimtelijke ontwikkeling ministerie Infrastructuur en Milieu) deze keer vijf vragen aan Hendrik Rood (strategisch adviseur bij Stratix). Hans is benieuwd wat volgens Hendrik de belangrijkste randvoorwaarden zijn om een stap verder te zetten op het gebied van smart cities, wat de rol van de overheid daarbij is en welke belemmeringen de overheid uit de weg moet nemen.

1. Wil je jezelf even voorstellen?

Mijn naam is Hendrik Rood. Ik werk sinds 1990 in de telecom- en internetsector. Eerst bij KPN en vanaf 1995 bij Stratix als strategisch adviseur, zowel op technologisch, financieel als economisch vlak. Ik houd me niet alleen bezig met telecomnetwerken, maar ook met smart meters, smart grids en bijvoorbeeld het slimmer maken van elektriciteitsnetten.

2. Wat zijn de belangrijkste randvoorwaarden om een stap verder te zetten op het gebied van smart cities?

Het is misschien verrassend, maar het besef dat er sprake is van een fundamenteel cultuurverschil tussen IT-ers afkomstig uit de industriële automatisering / embedded systems en IT-ers met een achtergrond in de kantoorautomatisering en bedrijfsprocessen is een randvoorwaarde om verder te komen. Beide groepen hebben een heel andere mindset en dat kan botsen. Dat cultuurverschil bestaat al bijna een eeuw en dat los je niet zomaar op. Het gros van de bedrijven die ik tot nu toe zie over smart cities en apps komt uit de laatste groep. Zij zien van alles, maar moeten nog door een enorme leercurve heen over ontwerpeisen. De eerste groep heeft echter veel minder ervaring met bijvoorbeeld Internet protocollen en high level protocolontwerp. Het probleem van de industriële automatiseringsgroep is dat ze technologisch gezien hyper betrouwbare dingen doen, wat zoveel tijd vergt dat ze twee à drie generaties achterlopen.

Er gaat nu veel aandacht naar de app ontwikkelaars. Zij werken op basis van bestaande open data. Daarmee ga je geen architectuurissues of connectiviteitsproblemen oplossen – waarbij sprake is van real-time, lage bandbreedte per stuk, veel devices, maar zware betrouwbaarheid – waarover Hans Tijl sprak in de vorige nieuwsbrief. De Internet Engineering wereld, telecomwereld en een deel van de ingenieursbureaus voor grote technische systemen, hangt daar traditioneel tussenin. Echter is ook daar nog een hele leercurve te gaan.

3. Wat is de rol van de overheid daarbij?

De overheid moet de architectenrol serieus gaan invullen. Dat wil zeggen de functionele behoeften en gebruikersgroepen die geaccommodeerd moeten worden bepalen en architecturen en kaders opstellen. Dat moet dan clean slate, waar elke input beschikbaar is en niet ‘dat wat bestaande marktpartijen / telecomnetwerken nog op de plank hebben liggen’. Men redeneert vanuit beschikbaarheden van technieken, dat is pragmatisch. Maar wil je werkelijk een schone lei dan moet je je indenken dat alles beschikbaar is en dat alles te veranderen is. Een goed voorbeeld is bijvoorbeeld vervoer / autonome vehikels. Nederland heeft al meer dan twintig jaar ervaring: Delta ECT Terminal – Van der Leegte (VDL). Wi-Fi is grotendeels voortgekomen uit de inspanningen met AGVs eind jaren ’80, begin jaren ’90. Wireless LAN als zodanig kwam niet ‘van de plank’. Frequentiegebruik, regels en wetgeving zijn toen al voor ECT aangepast, onder andere gebruik in de open lucht.

4. Wat zijn juist belemmeringen die we als overheid uit de weg moeten nemen?

Het overbruggen van de kenniskloof tussen ontwikkelaars van de huidige legacy en moderne ICT-protocollen en technieken met vrije denkruimte; anders blijft men oude technieken van de plank inzetten. Er moet vastgesteld worden waar de kloof zit tussen de vele huidige ‘puntoplossingen’ die één issue oplossen en structurele architectuurbehoeften die gemeente-overstijgend en rijksoverstijgend zijn. De echte protocollen-architectuur-experts zitten niet bij de grote bedrijven. Vaak zijn het eenlingen, zzp-ers, die innovatieve ideeën hebben. Het bij elkaar halen van architecten lukt niet als je ze alleen inschakelt voor concrete projecten. Op deze manier krijg je steeds puntoplossingen en zij kunnen ook niet gratis langskomen. Dat los je op door prijsvragen uit te schrijven of een architectuur project op te tuigen waaraan mensen kunnen werken.

Ruimte en denkvrijheid zijn essentieel om te verkennen wat er nou echt nodig is en welke behoeften er zijn. Vanuit een architectengroep kun je dan naar de ministeries, gemeenten, Rijkswaterstaat e.d. om aan te geven waar behoefte aan is. Defensie trekt zich bijvoorbeeld nergens wat van aan, zij komen met wensen en eisen op tafel, er wordt breed gekeken en ontwikkeld. Die brede blik is ook nodig voor smart cities en een infrastructuur waarop het kan draaien. Dat de Wi-Fi verbinding wegvalt in de trein komt doordat er met gefragmenteerde oplossingen gewerkt wordt. Er is behoefte aan een integraal systeem, dit gaan gemeenten afzonderlijk niet oplossen, het rijk ook niet. Daar ligt een rol voor de architecten: welk probleem kun je op welke punten adresseren?

5. Wie wil jij vijf vragen stellen en waarom?

Ik geef het stokje door aan Alex Goldblum, CEO van Eurofiber. Ik ben benieuwd wat de meerwaarde is van openbare telecom infrastructuur bedrijven, zoals Eurofiber, in smart city projecten.

Je kunt niet meer reageren.